HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
155
om
voor
„rechteren. Aldus gedaen ende gepasseert in den Hage ter
„prezentie van Adriaen de Bij en Hermanns Scholten
„woonende alhier als getuygen hiertoe versocht.”
Naar aanleiding van boven beschreven contract over
handigden de postmeesters de Bije en de Beuckelaar den
17 Maart 1677 een rekest aan de Staten van Holland
en Westfriesland. Zij verzochten daarbij op eigen risico
en kosten een posterij te mogen aanleggen van ’s Graven-
hage op het leger van den Staat om daarmede uitsluitend
de depeches van de Generaliteit te mogen vervoeren.
Zij verzochten slechts dat hun een som van 2000 guldens
bewilligd zou worden om hun in staat te stellen tot
den aankoop van de voor dezen dienst benoodigde
paarden.
Dit verzoekschrift werd in handen gesteld van het lid
Baar en eenige andere heeren gedeputeerden tot de zaken
van de griffie. Over de zaak werd den 24 Maart rapport
gedaan, doch wij hebben niet kunnen nagaan welke be
schikking daarop werd genomen, omdat de stukken, die
hierop betrekking hebben, niet in het Rijksarchief aan
wezig waren.
De staf der postbeambten was toenmaals niet heel om
vangrijk, want wij vonden dat Hun Hoog Mogenden den
21 December 1677 aan de drie postmeestersknechts en
de 22 ordinaris boden van de Generaliteit elk 25 gulden
fooi voor het aanstaande Nieuwjaar toedachten.
Verder had de Generaliteit drie postmeesters, die sedert
27 Februari 1658, elk jaar voor extra ordinaris diensten
eene extra belooning van ƒ18 elk ontvingen.
In 1678 verzochten de drie postmeesters om bij het
overlijden van een hunner, ééne betrekking af te schaffen,
zoodat dan slechts twee postmeesterschappen zouden over
blijven. Dit verzoek werd toegestaan, zoodat de Generaliteit
later slechts twee postmeesters behield.