DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
II
beleedigend voor den predikant Nieuwland en de Gouver
nante; dat daarenboven art. 8 van ’s Hofs instructie in
deze de bevoegdheid van het Hof regelde. Van die be
voegdheid had het Hof dan ook altijd het rustig bezit gehad.
De Magistraat stelde daar tegenoverdat het Hof wel
door zijne instructie en door de landswetten rechtsbevoegd
heid konde verkrijgen, maarniet door rustig bezit; dat ’sHofs
instructie hier zonder invloed was, daar art. 8, dat tot de
rechtsmacht van het Hof bracht: „de injurien, die ghedaen
„worden Officieren, Geestelijcken oft anderen gheprivili-
„geerden Persoonen,” alleen betrekking heeft op burgerlijke
gedingen over onrecht, aan die bepaalde personen aange
daan. J Tegenover het beroep op Plakkaten, die door het
Hof niet nader werden aangeduid, waarschijnlijk omdat zij
niet bestonden, wees de Schepenbank op het Plakkaat der
Staten van Holland van 15 September 1677, de interpre
tatie daarvan door de Staten op 16 December 1678 en de
uitlegging, die het Hof in zijn missive aan de Staten van
26 Juli van dat zelfde jaar aan dat Plakkaat gegeven had. 2)
1) Het komt mij voor, dat deze uitlegging der bewuste zin
snede van art. 8 de juiste is. Immers die zinsnede is in het artikel
geplaatst tusschen een aantal anderen, die de bevoegdheid van
het Hof in verschillende burgerlijke zaken regelen. Na vermel
ding van enkele administratieve zaken wordt aan het slot van
het artikel de strafrechterlijke jurisdictie van het Hof bepaald.
2) De geschiedenis dezer staatsstukken is te merkwaardig
om er niets van mede te deelen. Bij het Plakkaat van 1677 ver
klaarden de Staten: „dat het binnen onsen Lande een indis-
„putabel Recht is, dat geene Ingesetenen van denselven Lande,
„niet fugitif wesende, nochte oock in flagranti delicto geattrap-
„peert werdende, geappraehendeert ofte te recht gestelt mogen
„werden, anders dan voor den Officier ende voor den Rechter,
„beijde inhaer reguard ordinaris, dagelijcks en competent zijnde.”
Daarmede hadden de Staten naar de toenmaals in zwang zijnde
beteekenis der woorden duidelijk bepaald dat alle misdadigers,
zoo ze niet voortvluchtig waren, of op heeter daad betrapt