163
HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
uit Holland gaande naar Iberie, zonder dat het Parijsche
postofficie zich aan dezen eisch zou kunnen onttrekken,
dan waren de Amsterdamsche postmeesters verplicht, de
daarvoor gedane deboursementen terug te betalen.
Dit verdrag was de hernieuwing der wederzijdsche ver
bintenissen, vastgesteld en aangegaan bij het eerste verdrag
van 1669.
Amsterdam voldeed bij die gelegenheid den achterstand
voor de jaren toen het opgehouden had te betalen en ont
ving daarvan kwijting. Zooals wij gezien hebben konden de
overige steden van Zuid-Holland ook tot die overeen
komst toetreden mits eveneens den achterstand betalende.
Rotterdam had eene gunstige uitzondering gemaakt op de
overige steden, was eerlijker geweest en had niet opge
houden te betalen. Voor haar ging het oude contract door
en zij trad eerst in 1730 tot het nieuwe toe.
Nu hoopten de Fransche postadministrateuren, dat de
overige Zuidhollandsche steden het voorbeeld van Rot
terdam en van Amsterdam zouden volgen en gingen met
ongeëvenaarde lankmoedigheid jarenlang door met het
bestellen der voor haar bestemde brieven. Zij rekenden
echter mis, geen betaling van den achterstand geschiedde,
en daarom zonden zij in den zomer van 1731 een ge
machtigde naar den Haag.
Den 2 Juli 1731 gaf André Hercules, kardinaal van Fleury,
minister van Staat, groot aalmoezenier der Koningin, groot
meester en superintendant-generaal der posterijen te Fon
tainebleau volmacht aan Joseph Goupy, Heer van Vertreich
en Quabec tot de behandeling dier aangelegenheid in
Holland.
Goupy werd gekwalificeerd om met de in functie zijnde
postmeesters van den Haag, Dordrecht, Haarlem, Delft,
Leiden en Middelburg en met de erven hunner voorgangers
vanaf 15 Juli 1691, eene afrekening te bewerkstelligen en