i65 HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. vast plan van correspondentie, terwijl zij overigens den Heer Goupy vrij lieten namens zijne administratie een actie voor competente rechters tegen hen in te stellen. Juist wilden zij de kwestie onderwerpen aan den uit spraak van onzijdige arbiters, toen zij tot hunne bevreem ding vernamen, dat de Fransche gezant een anderen weg had ingeslagen. Deze scheen zijn geduld verloren te hebben en wendde zich met eene uitvoerige memorie der zake rakende aan Hunne Ho. Mo., die besloten dat de memorie door de H.H. van de Ridderschap der betrokkene steden zou worden geexamineerd om de vergadering daarop te dienen van hare consideratien en advies. De Heeren van de Wet werden natuurlijk ook in de zaak gemoeid, want de Postmeesters dienden over de handelwijze van den gezant beklag bij hen in. Wat de memorie zelve betreft deze is uitvoerig genoeg en herhaalt in den breede de geheele geschiedenis der haspelarijeenige hoofdpunten zullen wij daarvan rele- veeren. In de eerste plaats, dat Frankrijk’s post ingevolge het tractaat van 1669 niet opgehouden had aparte pakken te maken voor de vijf onwillige steden, terwijl wanneer zij deze brieven bij het pak van Amsterdam of Rotterdam gevoegd had zij van een dezer beide steden betaling daar voor erlangd zou hebben. Verder werd daarin het volgende geval aangehaald: In 1712 was een geschil gerezen tusschen den Brussel- schen postmeester Jauppain en de Haagsche postmeesters Dedel en Assendelft. De laatsten weigerden de Brabant- sche post te betalen voor de door deze laatste vervoerde brieven. De Raad van State, in de aangelegenheid betrokken, maakte op het rapport van den Tresorier Hop uit, dat Jauppain gerechtigd was, de brieven voor den Haag achter

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 185