167 HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. „Jay done lieu d’espèrer que Vos Hautes Puissances „se feront un point d’équité d’employer tous les moyens „les plus éfficaces que leur sagesse leur suggerera, pour „engager la Province de Hollande a obliger les interesses „dans les Postes des Villes de Dort, Harlem, Delft, Leyden ,,et la Haye, a payer ce qu’elles doivent aux Postes de „France pour le prix des Lettres qu’elles leur ont fourni „jusqu a présent, ces prix n’ayant pu être levés du par ticulier, ainsi qu’on l’a fait voir, que pour être employés „suivant leur destination naturelle au payement des Postes „de France, qui ne se sont engagées qu’a cette condition „de fournir a la Hollande ces lettres.” De Heeren Staten schenen geen haast te hebben met de behandeling der aangelegenheid, want den 19 October 1732 deelde de raadpensionaris de ontvangst mede van een schrijven uit Fontainebleau van den ambassadeur Van Hoey. Hollands zaakgelastigde in Frankrijk berichtte dat de Zegelbewaarder hem in sterke termen over het geschil onderhouden had en dat er, nu men zich niet verwaardigde den Heer Fénélon te antwoorden, niets anders overbleef dan de postverbinding met de weigerende steden af te breken. Van Hoeij repliceerde daarop in hoofdzaak met het argument, dat een contract tusschen anderen aangegaan voor een derde niet obligatoir was. In zoover hielp deze mededeeling dat de zaak den 28 October in de Staten in behandeling kwam. Men zou de steden, welke wegens hare postkantoren bij de zaak betrokken waren, verzoeken den postmeesters alle mogelijke toegevendheid bij te brengen om tot eene minnelijke afdoening te komen, en moeielijkheden, die den Staten zeer onaangenaam zouden zijn, te voorkomen. Aan den Markies van Fénélon zou geantwoord worden, dat de posterij in Holland, niet gold als regaal of domein van den lande, maar dat deze aan de Provinciën afzonderlijk

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 187