169 HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. port, slecht 4 stuivers zouden overhouden, waarvoor zij de brieven heen en weer van en naar het Kuipersveer moesten vervoeren. Duidelijk bleek uit alles, dat de Fransche directeuren de Hollandsche postmeesters slechts als hunne bedienden beschouwden, hoewel zij ten slotte gelijke rechten hadden. Daarom hadden de steden het contract niet willen onderschrijven. En nog te minder omdat er bijzondere engagementen bestonden met de post der Oostenrijksche Nederlanden, waarnaar de postmeesters der litigieuse steden zich regelden, en die zelfs zoover gingen, dat zij niet afzonderlijk, zoowel ten opzichte van het transport der Spaansche en Fransche brieven over het grondgebied der Oostenrijksche Nederlanden met de Fransche administratie mochten onderhandelen of contracteeren. Zelfs Amsterdam, dat door het contract van 1669 gebonden was geweest, vond het later zoo onbillijk, dat het zich in het jaar 1692 niet langer daaraan wilde houden. Deze stad liet zich evenwel in 1714 overhalen tot het sluiten van een nieuw contract, dat in vele opzichten nog nadeeliger conditiën bevatte. De Staten besloten aan den gezant De Fénélon het zelfde antwoord te geven, als de Heer De Bonrepos in het jaar 1698 ontving en in hoofdzaak hierop neer komende „In gevallen men soude moeten verstaan, dat de Post meesters van deese Provintien schuldig souden wesen „te betaalen de porten van de brieven, die aan haar zijn „gesonden, dat dan de Postmeesters van Vrankrijk weeder- „om verschuldigt souden weesen aen haer goed te doen „de porten van de brieven, die sij derwaarts gesonden „hadden, en dat vervolgens de porten van de voorschreeve „brieven souden moeten werden gecompenseert, of wel „tegens den anderen verreekent, waar toe de Postmeesters „deser Provintie haar bereidwillig toonden”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 189