HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.. T73 van de sinistre impressie die Mellin van hen had trachten te geven. Mellin spon er echter nog zijde bij want als schadeloosstelling kreeg hij „cinq mille escus, waarvoor hij den 22 Februari 1697 heel onderdanig bedankte en zijn brief besloot met te zeggen „je ne manqueray de faire „scavoir au Roy ou a Monsieur le comte de Portland la „manier honeste, dont vos seigneury es se sont acquitez enver „moy suivant l’intention de S. Mjt”. Het is wel zonderling dat Z. M.’s intentien gedwars boomd werden ten behoeve van een zoon van den Heer van Schuylenburgh, heer van Duyckenburgh, die raadsheer en tevens rekenmeester van Z. M.’s domeinen was. Een dergelijk geval met eenige varianten deed zich iets later voor. Het betrof nu de posterij op Brabant en op Frankrijk, die bediend werd door Simon de Briene en diens echtgenoote. Willem Carel van Huls, de broeder van den oud- burgemeester van den Haag Mr. Samuel van Huls was secretaris van den Graaf van Albemarle. Onder dagteekening van het Loo 2 September 1701 zond Van Huls een door hem geschreven en door Albemarle onderteekend schrijven aan den raadsheer Schuylenburgh, waarvan de hoofdinhoud de volgende was-: „Daar Juffrouw „Brienne een soort beroerte had gehad, informeerde Z. M. „zich wat geworden was van de aanbeveling voor het post- „meesterschap ten behoeve van Van Huls in 1700 gedaan. „Toen Z. M. vernam dat door een der klerken slechts „een simpele bewijs was afgegeven dat dit schrijven door „Schuylenburgh aan burgemeesteren was vertoond, vond „zijne Maj. dit onvoldoende en gelastte mij aan Burge- „meesteren te schrijven, dat hij wenscht, dat zij eene „formeele resolutie zouden vaststellen, dat het bedoelde „ambt bij den dood van het echtpaar Brienne op Van Huls „zal overgaan.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 193