i74
HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
Schuylenburgh bracht dit schrijven in den raad en den
31 October 1701 volgde daarop het onderstaand besluit:
„Is naar deliberatie eenpaarlijck goet gevonden en ver-
„staen dat by overlyden van deselve persoonen oft een
„van beyde de schout off Burgemeester in wiens tourbeurt
„sulcx soude come voor te vallen deselve posterye in
„gevolge van syne Majts begeerte sal confereren op de
„voorn Willem Carel van Huls aan dewelcke op het affsterve
„van de langstlevende van die beyde oock desselfs gedeelte
„insgelycx sal werde geconfereert, en dat aan denselve van
„dit geresolveerde sal werde gegeven authentycke copie tot
„syne narichtinge.”
De zaak ging echter niet zoo glad van stapel en na den
dood des Konings op 9 Maart 1701 trachtten de Heeren
zich van hun gegeven belofte af te maken. Wij zullen
dit aantoonen door de stukken die in het Haagsche Archief
ter onzer beschikking zijn.
Schout, Schepenen en Burgemeesteren van ’s Gravenhage
presenteerden na het overlijden van prins Willem III een
vertoog aan de Staten van Holland en West-Friesland.
Hoewel het vertoog zelf geen datum draagt werd dit
stuk blijkens een apostille van Simon van Beaumont van
13 Maart 1705 in handen gesteld van den President en
de Raden van den Hove om de Groot Mogenden daarop
te dienen van bericht, terwijl volgens eene tweede aan-
teekening de President van den Hove het request aan
den Heer President van de Staten op 10 April 1705 heeft
overgegeven.
In dit stuk zegt de Vroedschap, dat zij wel respect heeft
getoond voor Z. M.’s verzoek om bij het overlijden van
Simon de Briene en zijne huisvrouw het postmeesterschap
in kwestie op te dragen aan Willem Karei van Huls doch
dat zij niet heeft kunnen nalaten den aard van de verlangde
beschikking nader te beschouwen. Deze zou immers in