DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
13
door middelen van rechten zouden kunnen worden ge
dwongen.
Maar, zooals ik boven reeds zeide, de Staten namen
geene beslissing, en het geschil was nog steeds onopge
lost, toen Van Balen in 1761 wederom in aanraking kwam
met den Procureur-Generaal.
In den zomer van dat jaar was een brochure verschenen,
onder den langen titel van: „Historisch Verhael van het
geen voorgevallen is tusschen den Heer Jr Onno Zwier van
Haren, Grietman van StellingwerfWesteinde ter eenre
zijde en Sijn Hoog-Edelens Dogters ter andere zijde,
zeedig en na vereisch van Saaken ondersogt, getoetst en
met gepaste aanmerkingen verrijkt, door een vrije penne.”
Zoodra de Baljuw van Den Haag in den vroegen ochtend
van 18 Juni kennis kreeg van deze uitgave, gaf hij on
middellijk order om alle exemplaren bij de verschillende
boekhandelaars op te halen, want met het oog op de
geruchten, die algemeen verspreid werden omtrent de
familie-aangelegenheden van den Frieschen staatsman, was
de titel alleen reeds voldoende, om daaruit af te leiden,
dat de brochure voor hem hoogst beleedigend moest zijn.
Denzelfden ochtend namen de Staten een resolutie,
waarbij het boekje werd verklaard te zijn een infaam libel
en de Proc.-Generaal, de baljuwen en hoofdofficieren
last kregen, om ieder voor zoover hun aanging, onder
zoek te doen naar den schrijver en den drukker, en deze
te vervolgen en de exemplaren der brochure op te halen.
Eveneens denzelfden dag gaf het Hof een pubficatie omtrent
hetzelfde onderwerp, in hoofdzaak overeenkomend met de
resolutie der Staten, maar daarvan in één punt afwijkend,
te wetenhet Hof gelastte den Procureur-Generaal, om
aldus in den Haag de exemplaren te doen ophalen.
Het Hof lokte hierdoor opnieuw een jurisdictie-geschil
uit, door zonder eenigen redelijken grond, en terwijl de