DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
14
Staten nog geene beslissing in zake Van Balen genomen
hadden, aan den Proc.-Gen. op te dragen, wat de Staten
aan alle -baljuws, dus ook aan dien van den Haag hadden
gelast te doen. De Magistraat liet dit echter onopgemerkt
voorbijgaan, omdat de last aan den Proc.-Gen. gegeven,
door dezen toch niet konde worden volbracht, omdat, zooals
wij boven zagen, de Baljuw al deze exemplaren had doen
ophalen.
Niet.lang daarna mocht de Haagsche Magistraat de hoop
koesteren, dat het Hof in deze materie geen nieuwe moeie-
lijkheden zou verwekken, want toen steeds nieuwe naam-
looze geschriften betreffende dezelfde zaak het licht zagen,
vaardigde het Hof op 8 Juli eene nieuwe publicatie uit
daarbij werd het drukken en verkoopen van naamlooze
geschriften betreffend de familie Van Haren op straffe bij
de Plakkaten bepaald verboden, en ieder gelast om zulke
pamfletten zoo zij van elders kwamen terstond over
te geven aan den Baljuw of Hoofdofficier der plaats van
aankomst: de Proc.-Gen. kreeg enkel last, om streng toe
te zien op de handhaving der publicatie.
Maar al zeer spoedig daarna werd de vrede weder door
het Hof verstoord. De Haagsche courant van 20 Juli bevatte
eene advertentie: dat bij Van Balen was verschenen eene
door hem gedrukte brochure onder den titelEenige vraagen
den Heere Jr Onno Zwier van Haren voor gesteld, getrokken
uit sijn Edelheids deductie door Veritatis Studiosus en dat
deze brochure ook te bekomen was bij de voornaamste
boekhandelaren in andere steden. De Procureur-Generaal
was door die advertentie ten hoogste ontstemdwant
weinige dagen te voren was Van Balen met den uitgever
der courant bij hem geweest om hem te vragen, of de
advertentie mocht worden geplaatst met het oog op de laatste
publicatie van het Hof, waarop hij hun een ontkennend
antwoord had gegeven. Daarop hadden Van Balen en de