Eduard van Biema.
HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
193
’s Gravenhage, 1 Augustus 1906.
i3
te maken van hetgeen in dit opzicht in Haarlem, Leiden of
elders gebeurd was. Onmiddellijk werden aan het post
kantoor en de boekverkoopers de noodige bevelen ge
geven, strookende met den inhoud van bovengenoemde
missieve; de courantier werd op het Stadhuis ontboden en
aan diens zoon voorlezing gedaan van het vermanende
schrijven.
De postmeester toonde zich een gehoorzaam dienaar en
hij vroeg daarop reeds den 25 Juni aan den Raadpen
sionaris om orders hoe verder met de pakketten moest
gehandeld worden waarop hem gelast werd, die toege
zegeld door den kamerbewaarder Schiphorst aan de heeren
Gecommitteerden over te leveren.
Spoedig echter werd het verbod aan postmeester en
boekverkoopers gedaan opgeheven, daar de interdictie van
22 Juni reeds weer op 28 Juni door de Staten van Holland
en West Friesland werd te niet gedaan, op conditie dat „de
„courantiers zig zorgvuldiglijk zullen hebben te wagten,
„om in hare couranten ietwes te stellen dat inloopt tegens
„de beveelen van haer Ed. Groot Mog. of aen de Hooge
„Regeering onaengenaem kan zijn, op poene dat ander-
„sins daer tegens op een efficacieuse wijze zal werden
„voorzien”.
En hiermede zullen wij eindigen in de hoop voldaan
te hebben aan onze belofte om het een en ander mede
te deelen omtrent de Haagsche posterij.