DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 15 courantier dezelfde vraag voorgelegd aan den Baljuw van den Haag, den heer van Catwijck, en diens antwoord luidde dat geschriften, die den naam van den drukker voerden, naar zijn oordeel, niet konden worden gerangschikt onder de naamlooze geschriften, maar hij maakte er Van Balen opmerkzaam op, dat hij even goed als de schrijver ver antwoordelijk was voor den inhoud der brochure. Hierdoor gerustgesteld ging Van Balen aan het werk: hij verkocht de brochure in zijn winkel en zond exemplaren aan de boekverkoopers in verschillende andere steden en plaatste daarna de advertentie in de Haagsche Courant. Zoodra de Proc.-Gen. die gelezen had, liet hij aan Van Balen vragen, hoe hij er toe gekomen was om die advertentie in de courant te doen opnemen, waarop deze ten antwoord gaf, dat hij dat had gedaan met vergunning van den Baljuw. Denzelfden ochtend deed de Proc.-Gen. van een en ander een uitvoerig verslag in de Raadkamer van den Hove, die hem opdroeg, om alle exemplaren der brochure bij van Balen te doen ophalen, om aan dezen en den uit gever der Haagsche Courant te verbieden, de advertentie opnieuw te plaatsen, om, zoo de advertentie ook reeds in andere bladen was opgenomen, den baljuws en officieren, dien het mocht aangaan, aan te schrijven, dat zij dit voor het vervolg moesten verbiedeneindelijk om aan den Heer van Catwijck inlichtingen te vragen, omtrent de door Van Balen beweerde aan hem gegeven vergunning. Ter voldoening aan die bevelen van het Hof zond de Proc.-Gen. onmiddellijk den 1 en deurwaarder en den drossaard naar den winkel van Van Balen, om hem de exemplaren der brochure af te vragen, maar zij kregen een weigerend antwoord; Van Balen verklaarde, dat hij die boeken alleen aan den Magistraat zou afgeven, als deze dit verlangde. De beide beambten vertrokken, om rapport omtrent hunne

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 21