HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN. 201 men weinig als men eene uitspanning neerzetten, vooral daarheen brengt. een der „welgestelde mannen van Delfland”, een uit den boerenadel, die zich met landbouw en veeteelt bezig hield, toebehoorde”. Meer bekend bij alle Hagenaars was het later nog als Kuys naar den eigenaar of als het „Vliegende paard”, naar een afbeelding op een der staldeuren. Dit Vliegende paard heeft in al zijn witte onschuld eens aanleiding gegeven tot een anecdote. Men vertelt n.l. dat een oud Indisch-gast dit opschrift lezende als „Het Vlieg-en-de-paard” de opmerking maakte dat waar Hol landers zich altijd vroolijk maken over de verwarring van geslacht bij Indischen, hij nu toch ook eens een leelijke fout bij de Hollanders had ondekt; het moest toch zijn de vlieg en het paard. In hetzelfde hierboven aangehaalde werk vertelt de heer Gram nog het een en ander over de buitenge legenheden tusschen Rijswijk en Voorburg. In de eerste plaats over het „Molentje”. „De Hoornbrug” met den rijzigen Hinken molen daar tegenover en het zoogenaamde „Molentje” de verver- schingsplaats erneven, biedt een der mooiste uitzichten op deze wandeling. Aan deze hoornbrug werden in de dagen der Republiek de afgezanten der vreemde Mogend heden, die hun statigen intocht in den Haag zouden houden, door de gemachtigden der Algemeene Staten ontvangen. Hier kwamen zij uit hunne karossen en werden plechtig verwelkomd door de gemachtigden, waarna men gezamenlijk in prachtige staatsiekoetsen stapte en naar het Binnenhof reed, alwaar de hooge vergadering hen met groot eerbetoon verbeidde. Van al die staatsie en plechtigheden vermoedt het tegenwoordig „Molentje” beziet, waar de Hagenaars zich nog gaarne nu de stoomtram hen zoo gemakkelijk

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 223