DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
17
en voorts te proce-
van den Procureur-Generaal te hooren
deeren als naar rechte.
Van Balen gaf terstond, toen hij de dagvaarding kreeg,
daarvan kennis aan den Magistraat, die zijnerzijds weder
een request aan de Staten aanbood. Daarin werd het voor
gevallene in den breede uiteengezet: de klemtoon werd
vooral gelegd op de omstandigheid, dat het Hof tot zulke
handelingen overging, terwijl in het vorige geschil van
voor twee jaren, door de Staten nog geene beslissing
genomen washet request eindigde met het vierledig ver
zoek: i°. dat het Hof zou worden verklaard onbevoegd, om
keuren te maken over burgers of onderhoorige ingezetenen
van den Haag; 2”. dat voortaan het Hof geene boeken
of geschriften bij boekverkoopers of drukkers zoude mogen
ophalen; 30. dat het Hof van de kennisneming van deze
en dergelijke zaken zoude worden ontheven en de uitge
brachte dagvaarding buiten effect gesteld; 40. dat de zaak
gedurende de deliberatie der Staten zoude worden geschorst.
Tegen het laatste verzoek bestond bij de Staten geen
bezwaar. Zij gaven door hun secretaris kennis aan den
President van het Hof: dat de Haagsche Magistraat bij
hen had geklaagd over het mandament tot dagvaarding in
persoon verleend tegen Van Balen, en dat de Staten ver
wachtten dat het Hof de zaak zoude schorsen, totdat zij
daarover eene beslissing zouden hebben genomen. Den
volgenden dag, 31 Juli, stelden zij het verzoekschrift van
den Haag in handen van het Hof, om daaromtrent rapport
uit te brengen.
Het Hof besloot omtrent een en ander: dat de Procureur-
Generaal de zaak tegen Van Balen ter rolle van 7 September
zoude aanbrengen, en dat dan op de rol zoude worden
gesteld: „het Hof houdt dese saak in state.” Wat betreft
het verzocht rapport, werd op 31 Juli de raadsheer van
Hoogstraten belast met het opstellen van een ontwerp
2