HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
225
Ik heb de verzoeking niet kunnen weerstaan een vrij
groot gedeelte uit deze opdracht over te nemen omdat
zij zulk een warm licht werpt op het oprecht-hartelijk
karakter van de groote vrouwe die dat alles zelf zoo naïef
zit te vertellen, maar vooral ook op de innige verhouding
tusschen die beide artisten.
eens door mij is gestreden, om Majoor Frans, de weer
barstige, tot de orde te brengen! Maar voor mij is dat
onvergetelijk”.
In de boschjes bij een zijsprong van de Van Stolkweg
hebben we nog jaren lang Bnwalda gekend. De oprichter
van deze buitengelegenheid was dezelfde die reeds in
1870 een café op de Plaats had, waaraan tevens een stal
ling was verbonden (vorig jaarboek p. 57).
De zaak scheen op de Plaats niet al te best te gaan
en Buwalda verplaatste haar daarom naar de Boschjes,
waar in de nabijheid van Scheveningen een zon in het
Westen scheen op te komen.
Vrij lang heeft Buwalda daar nog gezeten in den laatsten
tijd min of meer caduc. Colenbrander, de eerste directeur
der Haagsche plateelbakkerij had in het hotel dat boven
de voor het publiek toegankelijke inrichting was, zijn
kamers.
Menigmaal gebruikte hij zijn dejeuner met De Bock,
die zijn atelier had in de naburige toren en die hier ge
regeld zijn „twaalf uurtje” kwam gebruiken.
Het zou buitengewoon ondankbaar zijn jegens de aan
gename jeugd-herinneringen om hier te zwijgen van Puls.
’t Was een café-chantant zooals nu Scala in den Plaag
is, maar veel aardiger en amusanter voor de spes patriae
omdat het begrip „uitsmijten” pas begon door te dringen
bij het zien van ettelijke scherven en eenige bloedneuzen.
15