DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
A.
INLEIDING.
Niettegenstaande de Riemer in zijn „Beschrijving” hoog
opgeeft van „de laken-draperie (die) voorheen in den Hage
in zoodanigen florizanten staat geweest is, als in eenige
stad van Holland, en de hoofdneeringe (was) waaruit
deze plaats bestond”, heeft hijzelf betrekkelijk weinig
over die nering medegedeeld, en de latere stadsbeschrijvers,
met uitzondering van den nauwkeurigen Kroon, vertellen
nog minder en hebben voor dat mindere dan nog geen andere
bron dan de Riemer zelf. Mochten de Fonseca en v. Stockum
wat nieuws hebben 2) dan hebben zij het waarschijnlijk wel van
Kroon, en deze verdienstelijke, schoon ietwat droge speur
der, is in zijn werk slechts uitvoerig over één der industriën
van de verschillende, die wij gewoon zijn onder draperie
samen te vatten, namelijk over de vollerij. 3) Hiervoor
d. R: B. v. G. I p. 623.
d. F. La Haye I p. 21 24; v- S. I. 234.
8) Kr. Beschrijving p. 117 128 en 147148. Over eene epi
sode uit de geschiedenis der vollerij handelt ook een schets
van den heer A. J. Servaas van Rooyen: Aagt de volders-
dochter, 1459. voorkomende in het Haagsche Jaarboekje van
1890, die echter, ofschoon aan historische bronnen ontleend, meer
litteraire dan historische pretensie heeft. Dezelfde behandelde
ook zeer kort één der keuren, die van 1447, in de Economist, 1903.
hoe dat in den Hage een scone
neringe was van draperie
Mem. v. h. Hof v. Holland 1469 Mrt. 14.