232 DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG. t) R. Balj. 1382. 2) Niet altijd werden zij er door de oudere bewoners goed behandeld: „Griete Maesen” bijv, moest in 1384 aan den baljuw 4c scellingen betalen „van vechten op enen vreemden wever" R. Balj. 1384. 3) R. Balj. 1383. 4) R. Graf. i38J/o> de geheele post hierachter opgenomen als Bijl. I. 6) De eerste vrouw van Aelbrecht: Margaretha van Briga. camerlinc” had in 1382 laken, waarvoor „bi beveelnes van minen heere” 8 aan „Ave Brabander” was be taald door den baljuw x). Reeds uit deze laatste twee namen ziet men, dat enkele lakenkoopers zich eerst sedert kort van buiten in den Haag hadden neergezet. Waar schijnlijk zal dat met de meeste ambachtslieden ook wel zoo geweest zijn 2). Het product was tenminste reeds ter stond vrij goed. Hoe zoude anders de graaf, als hij in 1382 aan „miin vrouwe van Ghelre” „allerhant laken” schenken wil, dat hebben ingeslagen bij verschillende niet bij name genoemde personen in den Haag? Ook de gravin deed er groote bestellingen: in 1383 bijvoor beeld bij Willaem Willaemszoen door bemiddeling van den baljuw voor niet minder dan 46 pond 3). De vrij spoedige opkomst der haagsche lakenindustrie moet hieruit wel blijken, als wij erbij weten, dat vóór deze jaren, ook als het hof in den Haag was, de bestellingen gedaan werden te Delft, te Leiden en soms te Rotterdam. Al bleven deze plaatsen nog telkens leveren, de haagsche leveranties voorzagen sedert toch in een zeer groot deel der behoeften. Een bewijs daarvoor vinden wij bijvoorbeeld in de rekening der graaflijkheid van een dezer jaren 4): „Doe miin vrouwe 6) gebleven was, Maendag nae St. Matthijs” (1386 Febr. 26) moest er in korten tijd een groote hoe-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 260