241 DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG. hadden maar 4 draden lijst en geen „haeckgaernen”; dat was ook onnoodig daar zij geen lood kregen (5,7). Was de schering goed gespannen, in één qualiteit en één kleur (5,52, vergel. 9b,9) dan kon de wever beginnen te weven, als hij zijn inslag op de spoel had gewonden. Met de voeten bracht hij de weefboom in beweging, zoodat even en oneven draden beurtelings boven en onder kwamen, en met de eene hand wierp hij de spoel daartusschen door, die hij met de andere weer opving tenzij het laken te breed was en twee man, meester en gezel, noodig waren: de kam, die slechts boven bevestigd was, overigens loshing en bovendien van onderen was bezwaard werd dan losgelaten en drong met geweld de doorgeworpen draad tegen de vorige aan. De wever moest zich echter wachten voor „paddevoeten, dubbele schoten of onghelijck weven” (6,e), of andere gebreken, de „printer upt tou” die geregeld naar zijn werk kwam zien, (na,2) zou dat aanbrengen, en de waardeins zouden later zijn laken afkeuren „om onnut”. Hier ontmoeten wij dus weder een toeziend ambtenaar de printer, een naam die verklaard is, als wij uit zijn eed (8,3) leeren dat hij moest „ommegaen van tou tot touwe mitten tange,” om, als de lakens „te rechte gescoren sijn als die behoiren na der kuer,” ze daarvan te „printen.” Met het oog daarop waarschijnlijk moest de wever een lood, bij de beste soort zelfs twee, inweven in de laatste draden of haeckgaeren” (5,9 en u). Ook moest de wever hetzij inweven, hetzij innaaien een „nopteyken” van den drapenier, opdat men zou kunnen zien wiens laken het was. Het moe^t zoodanig zijn aangebracht, dat later bij het „uutreden”, (het voor de verzending gereed maken), het nopteyken even als de looden kon worden „buytengevouden, dat ment sien mach” (5,21) en daar het zaak was voor de overheid steeds te kunnen zien 16

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 271