245
DE „DRAPERYE” VAN DEN 1-IAAG.
„houdende met de poirten dairtoe omtrent 2 morgen”,
was gelijkmatig in stukken „raemsteden” verdeeld
die op erfpacht en „op raemrecht” (26) werden uitgegeven,
ook later nog, in de 16de eeuw, toen de regeering een
groot aantal had opgekocht om de draperie te bevorderen.
In die ramen nu, waar men de lakens ten volle kon be
kijken deden de voornaamsten der draperie-ambtenaars,
de „wairdeyns”, hun werk. Reeds bij de „paertse” zagen
wij hen optreden, maar dat was slechts voorloopig, hier
gaven zij hun oordeel in elk opzicht.
Vóór wij echter de wairdeins in hun werk volgen,
moeten wij nog een andere bewerking vermelden, omdat
ook haar uitkomsten „upten raem” werden beoordeeld:
het verwen. De lakens immers konden niet dan bij hooge
uitzondering, in de oorspronkelijke wolkleur worden ge
bruikt, de groote massa moest worden gekleurd: blauw,
rood, paars of zwart, soms ook in andere kleuren, er4
verkocht als „couleurde lakenen”. Zoo had men de
„rootsieders”, de „blauwverwers”, de „zwartververs”, die
zich elk bij de eigen kleur moesten blijven bepalenin
één huis mocht men zelfs niet gelijktijdig rood- en blauw-
verwen „maer waert saecke datter yemant waer, die beyde
die neeringen doen wilde, die salt mogen doen in diver-
sche huysen, van malcanderen staende ten minste vier off
vijff huysen, en anders nyet” (21,3).
Men kon op twee manieren de lakens verven. De beste
was de wollen draad te verwen vóór het weven, „verwen
in de wol” of „in het hair”; de andere om de lakens
vóór het vollen in hun geheel te verwen. In 1523
was men echter ook over de verwerij „in het hair” niet
tevreden (9b,to) terwijl men in dien tijd in het algemeen
Zeer nauwkeurige voorschriften voor het zetten van de
ramen „in der ordonnantie” en voor hun vorm, lengte en stand
zie 5 39—43, 60; 91 bedoelt de reinheid te betrachten.