247
DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
verbosen mochte, dan alleen ter eeren mijns gen. Heeren
en der Hage, ende om oirbair ende proffijt van der
draperye; dan sal den Balliu uyttreden ende, die waer-
deyns bij Scout ende Scepenen verkosen wesende, weder
intreden, deselven beëedigen naer uytwijsinge der keur
ende ordonnantie De eed die dan afgelegd werd,
en waarvan wij een latere redactie hierachter afdrukken
(8,,), geeft van de beroepsplichten der waardeins een
overzicht. Zij moesten, tenminste als het „goet weder”
was, in den Raam komen, des zomers van halftien tot
twaalf uur, des winters van tien uur tot halfeen. Alle
goede lakens, die droog zouden zijn, moesten zij daar
doen zegelen het werk zelf werd gedaan door den
„printer in den Raem” (n.i) mitten groten segel”,
en de lakens die nog nat waren „metten coplode”. De
laatste konden als zij droog waren, worden wedergebracht
om dan het groote zegel te krijgen. De waardeins mochten
niet op eenigerlei wijze bij de nijverheid belang hebben,
en zoolang hun dienst duurde „pairt noch deel daeran
hebben in geenre manieren”, ook niet door het hebben
van „veynoitscip”, en dat wel op „verbuernis van hueren
dienst ende up die boete van drie ponden” (7,,). Daar
tegenover stond, dat zij bijzonder beschermd werden
tegen quade woirden om saicken wille die hueren dienst
roerden” (5,63). Zij ontvingen voor elk laken, dat zij keurden
„een halven braspenninc”, hetgeen zoolang de draperie
goed ging een voldoende belooning schijnt te zijn geweest,
men maakte dan ook „bij tijden van Hertoge Karei” per
jaar 14 of 15000 lakens, maar in 1494 was het getal reeds
tot 5 a 6000 gedaald 2), in 1514 tot 2000 halve lakenen 8),
1) Mem. v. Saecken C. 1, fol. 61 vso R. Archief. Ook afge
drukt bij de Riemer als van 1439.
2) Enqueste ende Informacie 1494, ed. Fruin p. 256 en vlg.
3) Informacie 1514 ed. Fruin p. 345.