vlg. en II 620 25° 1) Zie daarover de Riemer B. v. G. I 429 en en vlg. DE DRAPERYE” VAN DEN HAAG. waarom ook hij toezicht hield of althans houden moest (5,52), terwijl hij, of zijn knecht, ook nu en dan optrad om het laken van de eene bewerking naar de andere te brengen (9b,s; i4; 14,5); de exploitatie der ramen ging geheel van de drapeniers uit. De drapenier kon nu echter weer niet tot verkoop overgaan alvorens het laken binnen 4 uur nadat het van den raam kwam (5,55) behoorlijk „gevonden” was, name lijk op een bepaalde breedte en zóó, dat looden en „nop- teyken buyten gevonden” en dus zichtbaar waren (5,45,46) en in die vouwen met een draad „besteken” (het aantal steken was daarvoor zelfs bepaald) (7,4). De „lakenbesien- ders” door „den Gdrechte” daarvoor aangesteld (7,2) en verplicht hun werk „altesamen bij eene op eenen hoop staende” te doen, moesten dat „vonden” keuren, en zorgen, dat geen dan goedgekeurd laken werd „beslagen” en ten slotte „geporst” in de persen, die men bij de „pershouwers” vond (5,45, 6,3, 5,55). Dan kon de verkoop beginnen. Deed men het in het klein, dan geschiedde dat meestal niet door de drapeniers zelf, maar door kleine kooplieden, de „wantsnijders”, en ook deze waren nog aan het toezicht der waardeins onderworpen of nml. hun lakenvoorraad wel inderdaad gekeurd was, vooral op het punt van het „crimpen” (24). Men mocht bovendien niets verkoopen tenzij in een daarvoor gehuurde „stal” in het „wanthuus”, of „wollen-wanthuus”, dat zich ws. in of naast het Sint Nicolaasgasthuis bevond dit ingevolge eenige grafelijke privilegiën, achtereenvolgens door Ael- brecht in 1385, nauwkeuriger door Jacoba en haar op volgers aan dit gasthuis gegeven (23). De opbrengst van de belasting op de „ellemaat” werd daarbij voor het

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 285