257 DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG. telkens uitspoelen der lakens ook rondom één gracht (de Voldersgracht) samengebracht. Daar was dus voortdurend gelegenheid tot bespreking der arbeidsvoorwaarden, met de gunstige bijomstandigheid, dat men den geheelen arbeid van allen zien, en dus elke verbetering of ver- slechting terstond waarnemen kon. Reeds bij de eerste teekenen van herleving der lakenindustrie in de tweede helft der 15de eeuw kunnen wij dan ook melding gemaakt vinden van een broederschap der vollers. In 1447 werd reeds van „hoiren ouden brief” gesproken (12,9) en werd de nieuwe brief óók bezegeld met „onsen gemeenen segel van onsen ambochte”. Niets duidt erop, dat dit „Ambocht van St. Quirijn”, ook al wordt het zoo nu en dan „gilde” genoemd (bijv. 13 A,21,22, 13 F,inderdaad meer was dan een broederschap. Wij zien dan ook ter verdediging van de positie der vollers niet dekens of hoofdmannen op treden, maar telkens de „gemeen volres”, of het „gemeen ambocht der volrie”, en van eenig recht om zelf rege lingen voor het bedrijf of de bedrijfsverhoudingen vast te stellen is geen sprake. Wel deden zij te dien opzichte voorstellen, althans verzoeken, aan den magistraat. Zoo ging het onder andere met de keur van 1452 April 20 (13 A). Bij deze keur bovendien komt reeds de bestaande tegenstelling tusschen de werkgevers en de vollers aan het licht: er wordt uitdrukkelijk verklaard, dat de keur is gegeven ook „bij consent van den ghemeenen drapenieres.” Het is dan ook alleen omtrent conflicten der werk gevers met deze categorie, dat onze bronnen iets mede- deelen. De conclusie te trekken dat van conflicten met de anderen geen sprake is geweest, gaat echter te ver: hoogstens kunnen wij als groote waarschijnlijkheid aan nemen, dat zoodanige zich nooit hebben uitgebreid over allen, of althans velen, iets waarvan de verklaring in het boven gezegde te vinden kan zijn. Wanneer wij bij de, 17

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 292