264
een uitspraak deed (bijl. 15) een geschil tusschen meesters en
gezellen bedoeld wordt. De woorden der uitspraak bevestigen
dat echter niet, en de inhoud der keurwijziging van 1455 Maart 24
(13 B) evenmin. Die doen zelfs vermoeden dat hier ook van
geschil met werkgevers sprake was.
j) In de diamant-industrie vindt met nog heden gelijke ver
houdingen: ook daar is de koopman, de juwelier de eigenlijke
werkgever en zijn er onder de arbeiders wederom „bazen”.
DE DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
doch tegen hen, die ook de werkgevers dier meesters waren,
de drapeniers. Op hun beurt waren ook de meesters,
zooals wij reeds zeiden, niet anders dan loonarbeiders
en in de hoofdzaak der toenmalige arbeidsverhouding: het
loon, evenzeer van den werkgever afhankelijk als de
arbeiders in engeren zin x). De arbeiders wisten, dat het
hun onmogelijk zou zijn iets van de meesters te verkrijgen,
als die zelf niet verbetering van de drapeniers erlangden.
En de woorden van de baljuwsrekening van 1478 (18)
doen ons zien, dat ook de buitenstaanden de verhouding zóó
begrepen. Maar mochten de vollersgezellen al niet strijden
tegen hun meesters, zij dachten toch in de eerste plaats
aan hun eigen belangen. De bovenvermelde loonsverminde
ring bijv, was er wel een voor de meesters, maar in het
loon der gezellen, dat 20 groot bedroeg voor elk laken,
kwam geen verandering. De strijdende partij verloor hier
dus ook feitelijk niets. Zij wisten het lastige werk van het
puttenschoonmaken voor rekening der meesters te krijgen
„zonder de knapen daer yet in te gelden” (13 D,i3), maar
vooral moeten zij aangedrongen hebben op geregelde loons-
betaling. Daarvoor was echter noodig, dat op hun beurt
de meesters geregeld door de drapeniers werden voldaan,
en deze zorg gaf het aanzijn aan tal van bepalingen. Het
werd den meester-vollers eerst verboden aan de drapeniers
crediet te geven langer dan 14 dagen, dit werd wel in 1447
in minder strengen zin gewijzigd (12,s) maar later toch weer