265
hersteld (13A 3o); absoluut was het bovendien verboden, dat
een voller „zijnen calants van den drapenieres geit lienen,
also veel als enen doeyt” (12,2), hetzij om de ontduiking van
de voorgaande bepaling te verhinderen, hetzij om te voor
komen, dat financieel minder krachtige drapeniers van
hun vollers afhankelijk werden. Later, in 1476, werd zelfs
vastgesteld dat de drapeniers eiken Zaterdag, of uiterlijk
Zondagvoormiddag over „uytgemaecte” lakens, ook al
waren ze nog nat, moesten afrekenen (13 D,3); dat het
daartegenover den vollers verboden was om geld te vragen
vóór de lakens „uytgemaect” waren, was niet meer dan billijk
(13 D,4). Tot dezelfde soort van voorzorg behoorde het ook,
dat het den drapeniers verboden was op andere manier te
betalen dan in geldnoch de meester, noch zijn knaap, noch
zijn wyf J) mochten „waren” aannemen (13 A,3,4) en ook niet
op minder directe wijze door een „kerfstok” of „scrift an die
wand”, voor brood of bier bij drapeniers, die toevallig ook
bakkers of tappers waren (13 A,25). Het geld moest „goed”
zijn bovendien en men moest er de „gangbare” waarde voor
rekenen (13 F,2), een bepaling, die in 1482 zeker niet
ondienstig wasOp gelijke wijze konden dan en moesten
dus ook de meesters aan hun gezellen het loon uitbe
talen. 2) (12,7; 13 A,i6, 26, 27,28, 30); kregen de knapen hun
loon niet op tijd, ten allerlaatste dus Zondagavond om
8 uur dan kon den meester de arbeid 3) worden ver
boden (12,1) en in ieder geval behoefde de knaap des
Maandags niet aan het werk te gaan (12,2).
Als de vrouw van den meester al iets mocht doen! In
1476 werd het van de toestemming der gezworenen afhankelijk
gemaakt of zij met den drapenier zou mogen „reekeninge
houden of maken.” (13D/0)
3) Ook de knapen mochten hun meester geen geld leenen;
zij verbeurden er het geld mede en kregen nog boete boven
dien |I2,4; 130,5).
3) Het „stoken”, (onder de ketels) tenminste.
DE DRAPERYe” VAN DEN HAAG.