266
1) De werktijd voor de wevers werd aangegeven door het
luiden van een klok op de daarvoor door de gezworen printers
aan den koster opgegeven uren. De koster kreeg voor dit
werk 4 (4,2-6).
DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
Ook ten opzichte van andere belangrijke punten waren
op den duur, en op den aandrang der gezellen, voor
zieningen getroffen. Zoo was in 1476 bepaald, dat als
een meester zijn knaap zonder reden, „ledich liet gaen”,
de meester toch loon moest betalen, waartegenover stond,
dat een knaap die eveneens buy ten reden” niet op het
werk kwam, en daardoor zijn meester of een anderen
gezel het werken onmogelijk maakte, aan dezen schade
vergoeden moest. (13^11). Bij ongewilde werkeloosheid
nam men den maatregel, dat althans zoolang ,,inwoenende
meester volres off knapen nyet wercken en moghen”
van buiten komenden zouden worden geweerd (13 D,i2);
later, in 1482 toen de industrie al begon achteruit te
gaan, bepaalde men, dat in den wintertijd niet meer ge
daan zou worden dan „half werck” (13 F,24). In den
goeden tijd was dat zeker niet noodig geweest, in 1452
toch vinden wij geen andere bepaling hieromtrent, dan
dat men des winters niet vroeger dan te drie en des
zomers niet vroeger dan te twee uren aan het werk zou
mogen gaan (13 A,7). Ook mocht later de drapenier
niet „dan om merckelicke saicke ende dat tot kennisse
van den waerdeyns” zijn werk aan een voller ontnemen
(14,3) en niet meer hebben dan twee vollers tegelijk (13 A,2o).
De gezellen moesten volgens de keur van 1447 drie
jaar lang gevold hebben, voor zij „meesterie setten”
mochten (12,5) en dan daarenboven „den ghilde van Sinte
Quierijn te hulpe Goidts dienst mede te doene” een
gouden engelschen nobel geven (12,22); in 1482 werd de
termijn tot twee jaren verkort (13 F,s), en de mogelijk
heid om meester te worden slechts aan die van buiten