271
DE „DRAPERYF.” VAN DEN HAAG.
In 1481 waren er wel 1400 menschen „op aalmoesen levende”
in den Haag, in 1483 zelfs 2200. zooals de regeering opgeeft
in rekesten tot verlaging van de opbrengst in de verponding.
Mem v. d. Hove 1481 fol. 223 vso, en 1483 fol. 45 vso, R. Archief.
2) Informacie 1514, ed. Fruin; voor de draperie van den Haag
pag. 345 en volgende.
teffens (die) quamen leggen in den Haege, aldaer etende
ende drinckende ende nyemande nyet gevende, ende
daer (die van den Hage) estimeren wel bij te schade
gehadt te hebben 4000 R.guldens”, voldoende reden voor
blijvenden achteruitgang der industrie, en de armoede, die
dit weder met zich bracht 1). En zoodra de algemeene
toestand weer iets beter werd, zien wij ook den Haag
zich herstellen. Kort na 1494 toch moet de nering weder
zijn opgeleefd, zij het dan ook niet zóó goed als voor
heen. De uitvoerige keuren, die juist omstreeks 1500
zijn gemaakt, wijzen daarop wel. Eveneens de in 1514
bij eene tweede enquete 2) afgelegde verklaringen. Vol
gens deze waren er vóór 10 jaren, dus in 1504, nog
een negentigtal drapeniers en niet minder dan 500 vollers.
Die herleving was echter maar een vleug geweest, te
danken waarschijnlijk aan den gunstigen invloed, dien de
binnenlandsche vrede en het in 1496 met Engeland gesloten
handelsverdrag de „magnus Intercursus” vooral op
den wolhandel had, en daarom dan ook geëindigd, toen
dit in 1506 door den „malus Intercursus” werd vervangen,
en de oude handelsmoeilijkheden weder ontstonden; terwijl
toen dit, na meer dan een jaar, weer door gunstiger be
palingen werd gevolgd, de teruggang te groot was geweest
om in te halen, vóórdat andere bijkomende tegenspoeden
dit voorgoed onmogelijk zouden maken. Economische
invloeden toch werkten ten slotte onwederstaanbaar in de
richting van verval der Haagsche nering.
Daar was in de eerste plaats op de buitenlandsche