275
DE „DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
Gelderschen in 1528 was zoodoende niet te overkomen.
In 1550 verklaren dan ook regeerders van den Haag in een
rekest om vermindering van lasten 1): „dat hetselve haer
vleck van den Hage is een van de miserabelste plaetsen
so van neering ende rijcdom elck in hair reguard, als
de Kon. Majesteyt heeft in den lande van Hollant”.
4. BESLUIT.
De haagsche nering was dus ten doode opgeschreven:
de plaats bleek niet in staat haar op den duur gelijke
voordeelen aan te bieden als de concurreerende steden.
Een eenmaal zwak-industrieele plaats toch, en dat was
den Haag geworden door de concurrentie, samenvallende
met de plaatselijke tegenspoeden en rampen, kon zich,
juist in de tweede helft der zestiende eeuw, toen de betee-
kenis van het geldkapitaal al grooter en grooter werd,
onmogelijk handhaven. De kapitaalbezitters in den blaag
bovendien, door de aanwezigheid der regeeringscolleges
in de gelegenheid om zich aan geheel andere dingen
te wijden, verkozen dat boven een wisselvallig bedrijf.
Zonder vorming van kapitaal in voldoende hoeveelheid,
met andere woorden, kon de draperie uit zichzelf niet
opleven, en als de steun van buiten evenmin krachtig
genoeg was, was het einde niet te ontkomen.
Dat bleek uit het mislukken der laatste poging der haag
sche regeering. In 1561 (zie bijl. 2) kocht zij de rente
brieven, die op enkele raamplaatsen stonden op en naastte
niet minder dan 23 raamplaatsen die langzamerhand het
eigendom geworden waren van Mr. Huych Ysuel van Nije-
veen, dr. in medicinis, gekocht en verkregen van „veele
ende diversche persoenen ingeërfden van den raam”, voor
422 pond en 5 schellingen, en nog voor 32 car. guldens de
raamplaatsen van twéé andere bezitters. Waarschijnlijk