22
er
ramen
DE DRAPERYE” VAN DEN HAAG.
draperie wederomme in den Hage floreerden ende dat
de plaetsen in den raeme, die nu tot thuynen ofte hoeven
zijn gemaict, wederomme nae raemsrechte tot raemen
mosten uytgegeven worden, dan sal (den kooper) daer-
inne worden gedaen als zijne nabuyren, die gelijcke thuynen
ende hoeven bewonen op raemsrecht”.
Dat men dit deed in 1578, in een tijd dus, dat reeds de
stroom van Zuid-Nederlanders begon te komen, die bijna
overal de draperie nieuwe levenskracht toevoerde, is wel
een bewijs dat men, voor den Haag althans, daarvan geen
zou in den Haag niet
vso 23 April 1592: Schrevel Adriaensz., zoon
heil meer verwachtte. De draperie
meer verrijzen.
Men begrijpe mij weler waren nog wel drapeniers,
werden zelfs in 1589 tot 1592 weer enkele nieuwe
opgesteld, maar dat was voor heel iets anders
J) In de Registers van Appointementen der Rekenkamer
(R. Archief) vinden wij de volgende „Consenten” op ver
zoeken om raemen te mogen stellen”:
Deel 3 fol. 77 vso. 26 April 1586: Jan Gerritsz. van Dalen,
laeckenbereyder.
Deel 3 fol. 120. 22 Dec. 1586: Jacob Claesz. van Delft,
laeckenkooper.
Deel 3 fol. 226 23 Maart 1589: Claesz. Jansz. zijdelaecken-
kooper.
Deel 3 fol. 230 vso. 13 Mei 1589: Jacob Cornelisz. laecken-
cooper in de Wilde Zee.
Deel 4 fol. 94. 14 Febr. 1592: Robbert Brandelijn laeken-
bereyder.
Deel 4 fol. in. 23 April 1592: Adriaen Schrevelsz. burge
meester v. d. Haag.
Deel 4 fol 114
v: d. vorige.
Al deze ramen lagen naast elkaar op het land, voorheen be-
hoorende tot het St. Elisabeth Susterhuis en later gepacht door
Evert Quyrijnsz., casteleyn van het Hof en Wynant Scholl, die
6 Aug. 1589 (Deel 3. fol. 262) verlof kregen de recognitie van
1 stuiver per roede en per jaar te ontvangen.