DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 27 maar het wekte de verontwaardiging op van het Hof. De drossaard van het Hof en een der Haagsche onder schouten werden in de Raadkamer binnengeroepen, en daar kregen zij de opdracht, om zich te zamen naar het was senbeeldenspel te begeven zij moesten het opschrift onver wijld doen wegnemen of uitwisschen, en zoo de houder der inrichting het een of ander weigerde, dan moesten zij het zelf doen. De Magistraat maakte hiertegen geen enkel bezwaar, hoewel daartoe toch alleszins reden bestond immers de Haagsche onderschout kreeg van het Hof orders en dat nog wel orders, die op onbetwistbaar Haag- schen grond moesten worden uitgevoerd en de drossaard werd naar dienzelfden grond gezonden om aldaar te ver richten, wat het Hof hem beval. Maar daartegenover duldde het Hof het niet, dat de Haagsche politie zich op het Buitenhof met iets bemoeide. In 1621 hadden de beide substituut-schouten zich op de eene of andere wijze ingelaten met de kramen, die op het Buitenhof stonden. Deswege werden zij op 19 Mei op het Hof geroepen en hun aangezegd, dat zij voortaan zich van zulke inmenging moesten onthouden. Maar daar zij dit reeds hadden gedaan, zouden zij voor dat jaar, de profijten dier kramen evenals die, welke op de markt stonden, met de dienaars van den Procureur-Generaal moeten deelen. Maar hooger nam het Hof de zaak op in 1742, toen de Magistraat buiten medewerking van het Hof, eene publicatie had uitgevaardigd, waarbij wederom werd verboden het ver- koopen op de kermis van schoenwerk van elders, bepaal delijk uit de Langstraat, met uitzondering van dat, hetwelk was vervaardigd door vrije meesters uit de besloten steden van Holland. Op 5 Mei kwam de bode van de Schepenen op het Buitenhof, verbood daar aan verscheidene koop lieden, die daar met schoenenkramen stonden, om hunne

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 33