28
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
1) Mollerus wordt in den verderen loop der zaak niet meer
genoemd.
waar te verkoopen, en gelastte hun hunne kramen aan
stonds te sluiten, niettegenstaande zij opgaven te zijn vrije
meesters uit Heusden en Geertruidenberg.
De kooplieden wendden zich tot het Hof en beklaagden
zich over de handelwijze van den bode, waarop het Hof
beslistedat daar de Haagsche kermis een gecombineerde
kermis was, de Magistraat niet bevoegd was, om, zonder
medewerking van het Hof, eene publicatie, zooals boven
bedoeld, uit te vaardigen, en dat hij evenmin over grafe-
lijkheids-grond mocht beschikken. En verderdat de
Commissarissen van de rol den kooplieden zouden aan
zeggen dat zij hunne kramen mochten openen en hunne
waar mochten verkoopen, en voor het geval de heeren
van den Haag dit zouden willen beletten, zoude het Hof
hen onder zijne bescherming nemen. Daarom kreeg
de Procureur-Generaal last, om zoo de Magistraat het
openen der kramen of het verkoopen der schoenen feitelijk
'zoude willen beletten, die handelingen dan ook feitelijk
tegen te gaan en af te weren.
Reeds vroeger (Jaarg. 1903 bl. 123) had ik de gelegen
heid om met een woord melding te maken van het geschil
tusschen de beide colleges over de vraag, of solliciteurs-
militair behoorden onder het Hof of onder den Haag, of
zij suppoosten waren of niet. Ik zal het geschil thans
uitvoeriger uiteenzetten.
In het voorjaar van 1754 riepen Burgemeesters en Sche
penen van den Haag tot de vervulling hunner verplichtingen
bij de schutterij op de solliciteurs-militair Jan van den
Berg, tevens agent van Z. K. H. van Sardinië, Carel
Bernhard van Swarm, Christoffel Nicolaas Mollerus,
tevens agent van den Landgraaf van Hessen-Philipsthal