352
1) J. Roemer. Leyden in hare ramp 1807 biz. 12/13.
HULPBETOON VAN ’s GRAVENHAGE.
liggen op hoop van in te vriezen en legdagen betaaid te
zullen krijgen. De Leidsche overheid moet stellig onbekend
zijn geweest met het feit dat er een vrij groot beurtschip
met kruit geladen, in de stad lag.
Velerlei zijn de gissingen omtrent het ontstaan der
uitbarsting; sommigen vermoedden dat het vuur zou
ontstaan zijn door het boren in een der vaatjes om zich
daaruit een gedeelte kruit toe te eigenen. Anderen schrijven
het hieraan toe, dat de jager kort voor de uitbarsting
zich bij de knechts -- de schipper was niet aan boord
had vervoegd om den tijd van afvaren te vernemen en dezen
bezig had gevonden met het braden van spek, ten gevolge
waarvan naar men veronderstelt het vet in brand kon ge
vlogen zijn en zoodoende de lading hebben aangestoken. x)
De schok was ontzettend en deed zich op een afstand van
meer dan 25 uren gaans oostwaarts gevoelen. Dra was de
ontploffing te ’s Gravenhage gehoord en had de vuurgloed
aan den hemel op een ramp gewezen, of Koning Lodewijk
Napoleon zond een adjudant af om berichten in te winnen.
Bij diens terugkomst draalt de koning geen oogenblik en
snelt van een paar adjudanten vergezeld naar de geteisterde
Sleutelstad, den last achterlatende aan den Hoogleeraar
Brugmans om terstond met het militaire geneeskundig be
stuur te volgen en dat een groot gedeelte van het garni
zoen zich ongewapend derwaarts zou begeven.
Met koortsachtigen ijver werd te ’s-Gravenhage alles in
het werk gesteld om de inwoners dier geteisterde stad
te hulp te komen. Van het in de Residentie aanwezige
brandweermaterieel werden drie brandspuiten op wagens
geplaatst, welke, na van de noodige paarden te zijn voor
zien met een talrijk personeel naar Leiden werden afge
zonden, terwijl van het garnizoen een gedeelte der garde