355
niet werden verkocht of beleend. Nog werd dringend om
een zending van 50 flambouwen en 300 toortsen verzocht.
Ingevolge dit schrijven werd de commissaris van het
Zilversmidsberoep ter vergadering geroepen en hem gelast
alle zilversmeden namens dezen Raad aan te zeggen om
ter voorkoming van verdere schade voor de ongelukkige
Leidenaars in de eerst volgende dagen geen zilverwerk,
te koop aangeboden, in te koopen, maar het aan te houden
en hiervan den Raad in kennis te stellen. Een aanzegging
van dezelfde strekking ontving de Bank van Leening.
Met grooten spoed zouden zooveel flambouwen worden
afgezonden als de voorraad strekte, doch toortsen waren
niet voorhanden.
Van den Kapitein-Kwartiermeester van ’s Konings Gardes
kwam het verzoek in om vijf wagens brood uit het magazijn
voor het Leidsch garnizoen te verzenden. De commissaris
van het klein Wagenveer, Bodaan, ontving den last hieraan
dadelijk te voldoen.
Drie dagen na de ramp, den 1 gen Januari, werd besloten
om op voordracht der Kamer van Fabricage aan de drie
Brandmeesters en het verdere personeel bij de drie brand
spuiten, welke te Leiden dienst hadden gedaan, een bedrag
van honderd vijftig gulden ter onderlinge verdeeling
uit te keeren.
Op dienzelfden datum vaardigde de Minister van Justitie
en Politie van Hooff een verordening uit op het buskruit-
vervoer. Dit besluit hield in zorg te dragen, dat geen ver
voer van buskruit of salpeter het zij voor ’s lands dienst,
hetzij voor commercieele belangen mocht plaats hebben,
zonder ’s Konings toestemming op advies van den Minister
van Oorlog en met inachtneming der nader te bepalen
voorzorgsmaatregelen.
De belangstelling van den goedhartigen Koning bepaalde
HULPBETOON VAN ’s GRAVENHAGE.