DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE. 362 Kleef. Aangezien nu in 1403, het sterfjaar van Albrecht van Beijeren, de plaats door de geestelijke overheid voor een klooster werd aangenomen, moet het stichtingsjaar tusschen de jaren 1391 en 1403 gelegen zijn, zoodat Goudhoeven en De Riemer op dit punt als betrouwbaar kunnen worden beschouwd. Volgens Van Goudhoeven (pag. 118) bezaten de Predik- heeren hier te lande (Brabant en Limburg blijft hier buiten beschouwing) drie kloosters, n.l. één te Haarlem, dat in 1247 werd gesticht, één te ’s Gravenhage thans door ons behandeld - en één te Rotterdam, hetwelk in 1444 werd gefundeerd; bovendien bestond er te Workum en te Leiden nog een Predikarissenklooster voor maagden. De Riemer (pag. 374) maakt echter nog melding van een klooster te Utrecht en van een te Zierikzee. In de „Bijdragen van de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem” 13e deel, anno 1886, pag. 360, lezen wij, dat de stichting van het Haagsche klooster uitging van de Utrechtsche paters, die dan ook meerendeels de eerste bewoners daarvan waren. Deze mededeeling strookt dus met de opgaaf van De Riemer. Waarschijnlijk vestigden zich de Dominicanen omstreeks 1397 in eenige tijdelijke woningen, en werd het eerst de bouw der kerk ter hand genomen. Vervolgens werden de definitieve kloostergebouwen opgetrokken; daarvoor schonk Margaretha van Kleef, blijkens eene oorkonde uit Schoon hoven bezegeld en gedagteekend van 9 Maart 1404, nog eenige gronden „dair die Heer van Arckel sijn mooninge „te hebben plach" te gelijk met twee stukken land achter het klooster gelegenzij behield echter aan zich zelf het huis, dat zuidwaarts vóór de kerk van het klooster was gelegen. Deze bestond dus reeds vóór 1404. De Kloosterkerk werd dus, zooals wij zagen, omstreeks 1397 aan de noordzijde van het Voorhout aangevangen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 399