364
1) De Riemer geeft op pag. 373—374 namen en jaartallen
van verschillende priors.
DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE.
lijk genaamd „de groote prior”, die in het jaar 1448
overleden is. Hij stond in 1420 aan het hoofd der
communiteit, welke hij ongeveer 10 jaren heeft bestuurd.
Eene zuster van het klooster te Westroijen, die hem per
soonlijk heeft gekend, roemt hem als een man, die de
hoogste achting genoot bij de voornaamsten in den lande
en wiens raad men van heinde en verre kwam inwinnen;
hij was een groot redenaar en waar hij optrad als prediker,
daar was een groote toevloed van menschen om hem
te hooren en naar hem te luisteren. Bovendien bevorderde
hij zooveel in zijn vermogen was de werken des vredes
en herbouwde het Haagsche klooster in 1420, toen dit
na een kortstondig bestaan in dat jaar door het vuur
werd verwoest.
Ten einde in het levensonderhoud der religieuzen te
voorzien, begiftigden verschillende personen het klooster
met goederen en inkomsten.
Zoo schonk Vrouwe Margaretha van Kleef, die het
klooster gesticht had, in 1404 een huis en hofstede met
toebehooren, destijds bewoond door den heer Dirk van
Hodenpijl, aan den Overste-Generaal der Predikheeren-
orde, den prior Thomas van Firmo, om een en ander
ten behoeve van het klooster te verhuren en de rente
er van te trekken.
In hetzelfde jaar, toen zij kort te voren haren gemaal
verloren had, voegde zij, gelijk wij reeds zagen, daaraan
toe de hofstede, eertijds bewoond door den heer Van
Arckel, benevens twee stukken land achter het klooster
gelegen en die zij daarvoor had doen koopen; zij deed
deze schenking, omGode te eeren ende Marien der
„reijner Jonkvrouwen te love, ende tot troisten der zielen