34
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
zijn
een
brengen, en rapport te doen van zijne bevinding. Na
ontvangst van dat rapport stonden Burgemeesters het ver
zoek toe, maar toen de buren, die zich reeds eenmaal
daartegen hadden verzet, dat herhaalden, kreeg Oosthoorn
aanzegging, dat hij den molen niet mocht stellen, vóórdat
Burgemeesters zelf een plaatselijk onderzoek zouden hebben
gehouden. Dit onderzoek had kort daarna plaats en viel ten
gunste van Oosthoorn uit, zoodat nu definitief zijn verzoek
werd ingewilligd, voornamelijk op grond dat de tegenstrib
belende buren geen recht van servituut beweerden te hebben,
en dat het hard zou zijn, om een Haagsch burger te beletten
zijne nering te drijven in zijn eigen huis, dat hij van
vader erfde, en dat daarenboven gelegen was in
afgelegen buurt.
Nu wendden de buren zich tot het Hof met het ver
zoek, om een interdict poenaal (een verbod met straf
bedreiging) te verleenen tegen het stellen van den grut-
molen dat werd voorloopig verleend. Maar zoodra hadden
Burgemeesters niet gehoord, dat het Hof in de zaak was
gemengd, of zij zonden den Secretaris naar het Hof om
de zaak bloot te leggen en aan te toonen, dat het hier
niet was een object van ordinaris justitie, maar dat het
was „domesticq en polityck.”
De Commissarissen van de rol hoorden nu de beide
partijenPieter van Oosthoorn en zijne buren, en be
slisten, dat de vergunning, door den Magistraat gegeven,
bleef opgeschort, totdat de partijen voor het gerecht
van den Haag in burgerlijk geding zouden hebben ge
procedeerd en het gerecht in de zaak vonnis zou hebben
gewezen.
Nu beklaagde de Magistraat zich bij de Staten van
Holland er over, dat het Hof eene zuiver administratieve
zaak had verklaard te zijn eene burgerrechtelijke zaak,
waarvan het gevolg was, dat een besluit van het admini-