DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE.
374
Wij laten op het einde onzer verhandeling eene beschrijving
volgen van eenige graftombes en kapellen in de Kloosterkerk,
zooals de heer H. G A. Obreen te Brussel deze gevonden heeft
in een ióJ eeuwsch handschrift in de Koninklijke Bibliotheek
te Brussel, M. S. Goethals n°. 1655 fol. 95 en v welke beschrijving
genoemde heer ons bereidwillig afstond voor onze studie.
Dit handschrift geeft eene beschrijving van de monumenten
in eenige Noord-Nederlandsche kerken vóór den beeldenstorm
en is daarom hoogst belangrijk.
kapel, waarin hij bij zijn overlijden in 1520 werd bijgezet.
Mr. Jan van Esche, raadsheer en rentmeester-generaal
van Holland, deed aldaar in 1484 eene kapel bouwen,
waarin hij en zijne nakomelingen zouden worden begraven.
En in het jaar 1509 werd aan Mr Floris Oem van Wijn
gaarden Jansz., behoorende tot het geslacht der vier
gebroeders Oem bovengenoemd, vergunning verleend
om, evenals zij, eene kapel te stichten omtrent aan het
einde der kerk.
Nog wordt melding gemaakt van eene kapel, die in het
jaar 1533 op last der heeren van Wassenaer op kosten
van het klooster zou zijn gebouwd; aan Willem Goud,
ontvanger der gemeene landsmiddelen van Zuid-Holland
en heemraad van Delfland, werd het voorrecht geschonken
om aldaar met zijne nakomelingen begraven te worden.
Volgens De Riemer zouden er in de jaren 1435, 1450,
1464, 1480, 1484, 1509 en 1533, dus gedurende bijna
eene eeuw en op verschillende tijdstippen, kapellen zijn
gebouwd, ten einde als begraafplaatsen te worden benut;
doch men mag de juistheid dezer mededeeling betwijfelen,
als men ziet, dat de architectuur der nog aanwezige ver-
grooting van het kerkgebouw er op wijst, dat zulks
geschied is door één hand en in een niet te lang tijds
bestek, waarschijnlijk in de tweede helft der 15e eeuw.
Willen wij de juistheid van De Riemer’s opgaaf niet
geheel in twijfel trekken, dan zouden wij kunnen aan-