381 van DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE. van het Hof van i om het gebruik van de Staten reeds zijn ijzeren vensters en deuren is ont- 1556 nog eene andere kamer te hunnen behoeve in ge reedheid te doen brengen en bij hun besluit van 19 Mei van genoemd jaar vaardigden zij Mr. Arent Coebel, ontvanger, en Pieter Brusselaer af om toezicht en controle op dit werk uit te oefenen. Doch aangezien de gekozen plaats in het klooster voor het beoogde doel te laag en niet geschikt was, werd weder naar eene andere plaats in hetzelfde klooster uitgezien. Hiervoor werden afge vaardigd Jacob van der Duin, Mr. Lambrecht Jacobsz. en Jan Dirksz. ’t Hoen, burgemeester, die op de eerst volgende vergadering verslag uitbrachten van hunne bevinding. Het bleek toen, dat zij geen geschikt lokaal hadden kunnen vinden, waarom de Staten in 1558 voor de som van twee honderd vijf en zeventig gulden, benevens „zes gulden tot eene recreatie voor de Conventualeri’van de Predikheeren een stuk grond kochten, dat grensde aan het klooster en waarop zij een nieuw gebouw deden timmeren, hetwelk van een leien dak werd voorzien voorts lieten zij „een glintinge maken van hout in de gang „voor de kamer, ten einde dezelve secreter zoude mogen „wezen” Dit vertrek nu was slechts toegankelijk van uit het klooster, doch aangezien het noodzakelijk was te allen tijde, „ook bij brand en peste”daartoe toegang te hebben zonder het klooster te moeten passeeren, besloten de Staten op 13 Juli 1564 een poort of ingang te doen maken om in tijd van nood ook van buitenaf binnen te kunnen komen. In 1590 was deze kamer niet meer in gebruik, want op den 2ien Maart van dat jaar vraagt Gijsbert van Hoogenhoeck, secretaris Holland, aan de Gecommitteerde Raden dit lokaal, hetwelk op last sedert lang van daan. Dit wordt hem toegestaan, evenwel tegen betaling

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 423