393
DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE.
Zooals bekend ontstond er omstreeks 1615 eene scheu
ring onder de Hervormdende Remonstranten hadden
Uitenbogaerdt, de Contra-Remonstranten Rosaeus aan het
hoofd. Laatstgenoemde fractie was in den beginne ge
noodzaakt predikatiën en godsdienstoefeningen buiten de
stad te houden, en wel te Rijswijk, tengevolge waarvan
zij bijgenaamd werd „De Haagsche Rijswijkloopers”
later hielden zij hunne vergaderingen in het huis van
’s Prinsen boekhouder. In 1616 waren zij reeds 1200 in
getal en verzochten daarom een eigen openbaar kerkge
bouw in den Haag zelf. Intusschen hadden zij aldaar
een groot huis gehuurd, genaamd „De Proosdije”, het
welk zij in Januari 1617 in gereedheid brachten om
er hunne predikatiën in te houden, doch dit gebouw werd
op last der Staten gesloten. Op hun verzoekschrift volgde
echter kort- daarop eene gunstige beschikking en in het
begin van 1617 kregen zij de Gasthuiskerk in gebruik.
Doch herhaaldelijk werd door hen, namens de Doleerende
kerk in den Haag, gerequestreerd en werden afgevaar
digden gezonden om aan de Staten het gebruik te vragen
van de Groote Kerk of ten minste van de kerk in het
Voorhout „klagende dat de Gasthuijs-kercken hen tot hare
„excercitie van Religie gratieuse bij provisie vergundt hen
„te kleijn waren, mits de menichte van hare Gemeente.”
Op het punt hun pleidooi te winnen en de Klooster
kerk op dezelfde voorwaarden als de Gasthuiskerk in
gebruik te ontvangen, werden zij overmoedig, daar zij
zich door den Prins begunstigd wisten; zij besloten dan
ook het voorbeeld te volgen van verschillende zuster-
gemeenten, die zich zelf recht verschaften en op ver
schillende plaatsen openbare bedehuizen bemachtigden.
Ook in den Haag ging men nu op gewelddadige wijze
te werkimmers nadat zij, slechts onder beding van geen
afzonderlijken kerkeraad te zullen vormen, de beschikking