DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. 37 H. I-I. M., der Unie. Het Hof besloot de drie weigerachtigen te doen op roepen, om zich te verantwoorden voor Raden-commissarissen, die daarna rapporteerdendat de beide eerstgenoemden beloofd hadden, dat zij de bevelen van het Hof zouden opvolgen, maar dat Deel dit stellig had geweigerd, onder mededeeling, dat hij zich tot den Magistraat zou wenden, onder wien hij beweerde te ressorteeren. Denzelfden dag, dat dit rapport door de Commissarissen werd uitgebracht, kwam er Schout, Burgemeesters en suppoosten moesten worden gerekend, zoodat elke rechts band tusschen den Magistraat en deze notarissen ontbrak, en deze laatste dan ook niet onderworpen waren aan Burgemeesters en Schepenen noch aan den door hen benoemden commissaris. Daarom benoemde het Hof voor de notarissen, die tegelijk suppoosten waren, een afzonderlijken commissaris en bepaalde het, volkomen in strijd met het boven aan gehaald Plakkaat der Staten van Holland, dat de protocollen der overleden notarissensuppoosten niet ter secretarie van den Haag, maar ter griffie van het Hof moesten worden gedeponeerd. Nu deed zich natuurlijk al zeer spoedig de vraag voor, welke commissaris bevoegd was, om de acten van dezen of genen notaris na te zien. Reeds in 1734 begonnen die geschillen, doch zij hadden toen geen ernstig gevolg. In 1756 werd de twist scherper. In October van dat jaar beklaagde de commissaris der notarissen, die onder het Hof ressorteerden, zekere Velse, zich aan het Hof, dat drie notarissen weigerden hem visie van hun protocol te geven, te weten Hendrik Schot, opperklerk bij den procureur J. Noose; Cornells van Canegies, klerk ter griffie van en Anthonie Deel, klerk op het comptoir-generaal ten Hove eene missive in van •Schepenen van den Haag, die

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 43