38 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. V. DE RESOLUTIE VAN 14 MAART 1765. Reeds in het jaar 1663, dus nog geen vijftig jaren na de uitvaardiging der Provisioneele Ordre van 1614 waren er reeds zoo menigmaal geschillen gerezen tusschen het Hof eene conferentie vroegen over de zaak Deel. Het Hof be sloot echter die conferentie voorloopig nog niet te houden. In Mei van het volgende jaar zond het Hof eene ordon nantie aan de notarissen, onder het Hof ressorteerend, om hun te bevelen visie van hun protocol aan ’s Hofs com missaris te geven. De notarissen, die tevens opperklerken der procureurs voor den Hoogen Raad waren, weigerden dit echter op grond, dat de Magistraat het hun verboden had, en Deen bleef zijn standpunt van het vorige jaar innemen. De conferentie, die het vorig jaar niet was gehouden, had nu plaatsmerkwaardigerwijze werd daar niet ge sproken over de zaak der opperklerkenvermoedelijk heeft het Hof in dat punt toegegeven; de onderhandelingen liepen alleen over de weigering van Anthonie Deel. Het Hof beweerde, dat hij als klerk op het comptoir der Unie tot de suppoosten behoorde; daartegenover hield de Magistraat het tegendeel vol, op grond, dat Deel was de zoon van een burger en makelaar in den Haag, en dat hij dan ook steeds visie van zijn protocol had gegeven aan den Haagschen commissaris Tinge. Het geschil bleef daarbij rusten: partijen brachten het niet voor de Staten. Eerst bij de resolutie van 1765 werd door dezen de zaak geregeld, evenwel niet zóó, of de geschillen waren na die regeling nog veel talrijker dan te voren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 44