40 8
DE KLOOSTERKERK TE *S GRAVENHAGE.
Wij zullen thans overgaan tot de bespreking van het
orgel, dat voor elke kerk kan genoemd worden een on
misbaar instrument ter begeleiding van het kerkelijk gezang
en ter verheerlijking Gods.
Aanvankelijk werd door verschillende synodale besluiten
het orgelspel bij het kerkgezang verboden en slechts vóór
en na het sermoen toegelaten; eerst omstreeks 1640 brak
de Dordtsche synode ten eenemale met het vooroordeel
tegen het orgelspel.
Wij mogen dus aannemen, dat, toen de Kloosterkerk in
1617 wederom als kerkgebouw werd in gebruik genomen,
een orgel onnoodig scheen en dit dus eerst later is aan
geschaft. Dit stemt ook overeen met hetgeen wij lezen in
eene aanteekening op de orgels der vier kerken, van de
hand van den heer Kraaijenbrink, die in 1824 reeds 55
dienstjaren als organist telde; deze aanteekening bevindt
zich in de archiefstukken der Kloosterkerk en behelst, dat
in de maand October van het jaar 1679 van de kerk
meesters der Groote Kerk voor de Kloosterkerk is aan
gekocht het pijpwerk van het orgel en dat dit toen met
eenige tonen en registers is vermeerderd.
Wij zien dus, dat het eerste orgel der Kloosterkerk na
van ƒ1573. toekende ter tegemoetkoming in de kosten
van meubileering.
Het gestoelte voor het Koninklijk Huis, waarvan hier
thans sprake is, was destijds geplaatst in de middenkapel
tegenover den kanselhet was toegankelijk door eene deur
aan de zijde van het Voorhout, hetgeen wij weten door
het feit, dat in de maand November van het jaar 1839
op ’s Konings kosten een tochtportaal moest worden aan
gebracht binnen de deur der Kloosterkerk, die tot toe
gang der koninklijke tribune diende, welk portaal op den
ien December d. a. v. moest voltooid en opgeleverd zijn.