DE KLOOSTERKERK TE ’s GRAVENHAGE.
409
de reformatie moet zijn samengesteld uit aangekochte
orgeldeelen uit de Groote Kerk; hoe dit orgel zich ge
houden heeft tot het jaar 1798 is ons onbekend, daar alle
gegevens daaromtrent ontbreken. In laatstgemeld jaar echter
en nog dikwijls nadien wordt over het orgel geklaagd en
eene geheele vernieuwing van de blaasbalgen en van eenige
pijpen noodig geoordeeld. In 1825 geeft de orgelmaker Van
Meurs uit Utrecht eene begrooting der noodzakelijkste repa-
ratiën; de kosten van herstelling zouden bedragen 2000.
terwijl voor een steiger om het orgel, vuur en licht, voor
een orgeltreder of handlanger, voor een jongen om het
klavier aan te houden, benevens het transport naar Utrecht
en terug en voor de kosten van minder noodzakelijke
reparation f 1600. werd geraamd, dus in totaal ƒ3600.-
Men is toen echter niet tot herstelling van het orgel over
gegaan, want drie jaar later klaagt de nieuwbenoemde
organist, Joh. Serlé, er over, dat de ongunstige toestand
van het hem toevertrouwde orgel van dien aard is, dat
hem de gelegenheid wordt ontnomen om voor zulk eene
aanzienlijke gemeente aan het godsdienstig gezang eene
passende leiding te geven en den indruk te verwekken,
die men op een goed orgel kan teweegbrengen het jaar
daarop schrijft hij aan de kerkvoogden, dat, nu men in de
kerk aan het werk is, de geschikte tijd is aangebroken om
het orgel te restaureeren of te beproeven door vrijwillige
inschrijving bij de leden der Hervormde gemeente een fonds
bijeen te brengen, waardoor men in staat zou worden gesteld
het orgel te herstellen of de kerk door den aanbouw van een
geheel nieuw instrument te versieren; want ontegenzeggelijk
is het bewezen, dat deze kerk boven andere wordt uitver
koren, zoodat men van medewerking kan verzekerd zijn.
Aldus luidden de klaagtonen van den organist der kerk;
doch nog verscheiden jaren moesten verloopen, voordat
tot herstelling van het orgel werd overgegaan.