4° DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. over de jurisdictie-geschillenhet is mij uit niets gebleken, dat het Hof aan dat verzoek heeft voldaande Magistraat, daarentegen zond al zeer spoedig eene uitvoerige memorie aan de commissie in. Die Memorie bevatte eene bestrijding van de beweringen van het Hof in acht verschillende punten, te weten i°. het Hof beweerde, dat gewone misdrijven begaan door officieren van de compagniën gardes, in den Haag in garnizoen, en door hun kinderen, zoo die militairen waren, stonden ter kennisneming van het Hof; de Magistraat voerde daartegen aangewone misdrijven begaan door militairen of hunne kinderen, militair zijnde, staan ter kennisneming van Baljuw en Gerecht van den Haag; delicten, gepleegd door militairen in actieven dienst, wan neer de daders zich in handen van de militaire overheid bevinden, worden door den krijgsraad behandelddelicten gepleegd door edelen van Holland en Westfriesland, militair zijnde, worden berecht door het Hof. 2°. Het Hof hield vol, dat niet alleen edelen van Holland en Westfriesland, maar alle edelen, zoowel uit andere provincies als uit den vreemde, zoo zij in den Haag woonden of verblijf hielden voor het Hof moesten terechtstaan: den Haag daarentegen wilde de edelen, die niet tot Holland en Westfriesland behoorden, behandeld zien als gewone ingezetenen. 3°. Het Hof beweerde, dat alle misdrijven, die begaan waren in fundo fiscali, Voorhout, Vijverberg, Blein, het Bosch en tusschenliggende en aangrenzende plaatsen, tot de competentie van het Hof behoorden, onverschillig wie de daders warende Magistraat stelde daartegen over, dat alle delicten gepleegd op het grondgebied van den Haag, behalve het Binnen- en Buitenhof, en mits niet gepleegd door Edelen of Suppoosten, door Baljuw en Gerecht moesten worden berecht.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 46