DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
41
40. Het Hof bracht tot zijne jurisdictie mishandelingen
en kwetsuren, door burgers aangedaan aan Edelen en
Suppoosten, waar het feit ook mocht bedreven zijnde
Magistraat hield daartegenover vol: dat dergelijke mis
drijven door Schepenen moesten worden berecht, en dat
de Procureur-Generaal zoo hij den dader had doen
aanhouden verplicht was, dezen aan den Baljuw over
te leveren.
50. Het Hof wilde, dat, zoo een burger op de fundus
fisci was gedood of op eenigerlei andere wijze om het
leven was gekomen, de lijkschouwing, het onderzoek
en de berechting der zaak tot de bevoegdheid van het
Hof behoorden; de heeren van den Haag ontkenden dit
ten stelligste.
6°. Het Hof beweerde jurisdictie te hebben over die
burgers en schutters van den Haag, die met hun koop
waren stonden op de „sale” van het Binnenhof; den Haag
hield daarentegen vol, dat de Schepenbank uitsluitend
rechtsmacht had over burgers, burgerlijke nering doende,
onverschillig, waar zij hunne koopwaren te koop mochten
stellen, evenals over Edelen en Suppoosten, die burgerlijke
nering deden.
70. Het Hof rekende tot de suppoosten o. a. de klerken,
schrijvende op het kantoor van procureurs, voor den
Hove postuleerende; den Haag wilde alleen als suppoosten
erkennen de klerken, die ten huize des procureurs kost
eri inwoning genoten.
8°. De Procureur-Generaal deed herhaaldelijk huiszoeking
bij drukkers en boekverkoopers, om in hunne winkels
paskwillen en verboden boeken op te halen, en de over
treders der Plakkaten te vervolgen en te doen straffen
die van den Haag ontkenden de bevoegdheid van den
Procureur-Generaal daartoe en verzochten, dat hem zulke
handelingen zouden worden verboden.