I
442
JACOB DE RIEMER.
Notulen van de Wet 17 April 1730.
nog een ander gevolg dan het opdragen van een boek.
Den 25 Mei 1712 ondertrouwde Mr. Frans met Jacobs
zuster Maria. Ook deze woonde toen te ’s-Gravenhage,
zooals uit ’t trouwregister blijkt. Juist om dezen tijd werkte
de Riemer mede aan een werk van Van Alkemade, zooals
men uit een brief van Mr. Jacob aan zijn neef lezen kan.
In dien brief beklaagt hij zich over den slechten staat van
zijn gezondheid, een klacht die in bijna eiken brief van
zijn hand, voorzoover zij mij bekend zijn, voorkomt. (Bij
lage I). Of Mr. Frans’ voorbeeld aanstekelijk op de Riemer
heeft gewerkt is niet onwaarschijnlijk; hij zocht tenminste
ook naar eene echtgenoote en vond die in de 31-jarige
weduwe van Mr. Herman Diderick Tollius, Johanna Philippa
van Reenen. Hare zuster Theodora was gehuwd met den
bekenden kunstschilder Mattheus Terwesten, zoodat Jacob
met dezen kunstenaar werd verzwagerd. De ondertrouw had
plaats den roden Mei 1716, nadat den yden van diezelfde
maand de huwelijksche voorwaarden door Mr. Johan van
der Burcht, notaris te ’s-Gravenhage, waren opgesteld. Een
dochter, Maria Wilhelmina Tollius, bracht Johanna uit haar
eerste huwelijk mede. Uit de Riemer’s huwelijk werden
een zevental kinderen geboren, waarvan Mr. Jacob er
evenwel vijf heeft overleefd. (Bijlage II).
Volgens het voorwoord van de „Beschrijving van ’s-Gra-
venhage” begon de Riemer omstreeks 1720 met het over
schrijven van stukken uit de archiefkamers van den Hove
van Holland. Het was zijn doel niet een beschrijving
onzer stad te leveren, doch al arbeidende verkreeg hij
zooveel bouwstof, dat hij er als ’t ware van zelf toe over
ging. Hij droeg het werk op aan den Magistraat van
’s-Gravenhage, voor welke beleefdheid hij „drie hondert
goude specie Ducaten” ontving Het werk kwam uit