42 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. Nadat de commissie dat veel omvattend rapport, dat zich evenwel alleen op het gebied van het strafrecht bewoog, had ontvangen, schijnt zij het rustig naast zich neer te hebben gelegdalthans er blijkt niets van hare verdere werkzaamheden, en zooveel is zeker dat de Staten op het voorstel der commissie geene besluiten hebben ge nomen tot verbetering van den verwarden toestand. Deze bleef onveranderd, totdat of wel door partijen zelf met onderling goedvinden, of wel door de Staten op enkele punten voorloopige schikkingen werden gemaakt. Zoo kwamen het Hof en de Haagsche Magistraat op 29 Maart 1688 tot eenstemmigheid over de vraag, of de opperklerken en klerken der procureurs voor den Hove, zoowel zij die binnen, als zij die buiten den Haag woonden, aldaar schutterplichtig waren. Zij kwamen overeendat iemand, burger van den Haag zijnde, die als opperklerk het kantoor van een procureur waarnam, en als zoodanig ten Hove was ingeschreven, en die niet inwoonde of in den kost was bij zijn patroon, niet schutterplichtig zou zijn; gold het iemand, afkomstig van buiten den Haag, die geen burger was, maar hier toch zijn vast verblijf had, die burger en schutter zou moeten worden, maar dat hij als schutter geen dienst zou behoeven te doen, zoolang hij was ingeschreven als waarnemend het kantoor van een procureur, maar zoodra zoo iemand geen kantoor meer waarnam, zou hij terstond zijn plichten als schutter moeten vervullen. De klerken, die niet waren burgers en niet bij hun patroons inwoonden noch bij hen in den kost waren, en van wie niet van elders bleek, dat zij in den Haag hun vaste woonplaats gekozen hadden, zouden evenals vreemdelingen niet aan schutterdienst onderworpen zijn; eindelijk zouden de klerken, die bij hun patroons inwoon den of bij hen in den kost waren of van hen kostgeld kregen, aan dezelfde jurisdictie als hun meesters onder-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 48