69 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. streed met de orders der Staten. Voorts verlangden zij te ontvangen eene verklaring van het Hof, inhoudend, dat dit niet had willen handelen in strijd met art. 7 der Resolutie van 1765, waarin alleen sprake was van lijken, die op de straat gevonden waren. Verder dreigden zij, dat zij zouden volhouden, het recht te hebben, voor lijk schouwingen te doen in woningen van Edelen en Sup poosten, zoo het Hof mocht beweren het recht te hebben, om dit te doen in huizen van burgers en eindelijk ver langden zij spoedig antwoord te bekomen, daar zij zich, zoo er geen schikking werd gemaakt, tot de Staten zouden wenden. Het Hof besloot, om den Drossaard en zijn zoon, en de betrokken dienaars door Raden Commissarissen te doen hooren maar dit duurde den Magistraat te langdeze ver zocht op 14 Januari opnieuw een Conferentie. Nu besloot het Hof, die bijeenkomst te houden op den 16 d. a. v. en vooraf een einde aan de zaak te maken, blijkbaar om de heeren van den blaag te stellen voor een fait accompli. En waarin bestond nu de correctie De President zegde namens het Hof aan den Procureur-Generaal aan, dat het Hof had gewenscht, dat in deze zaak met meer omzichtigheid ware gehandeld; de Raden Commissarissen deden den Drossaard voor zich komen en vermaanden hem, dat in het vervolg hij zelf moest optreden en zich niet door zijn zoon moest laten vervangen; en daarna moest een der dienaars, Frans Vollenhove voorkomen (vermoedelijk degene, die na de vrouw op haar kamer te hebben gebracht, den Drossaard was gaan waarschuwen) aan wien werd gezegd, dat hij voortaan met alle omzichtigheid moest te werk gaan. Toen daarna de Conferentie werd gehouden, deelden de Commissarissen van het Hof aan die van den Haag mededat het den Hove was voorgekomen, dat ’s Hofs-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 75