72
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
Mr. J. B. Ridder De van der Schueren.
Drie dagen later vorderde den Haag den man op van
het Hof, dat den Griffier opdroeg, om aan den Secre
tarissen van den Magistraat te gaan vragen, op welken
grond de opvordering gebeurde, daar de gevangene be
weerde te zijn een Grafelijke aschman. De Magistraat
vroeg eene conferentie, die den 29 December werd ge
houden en waarop zijn Gecommitteerden mededeelden,
dat de aschman werd gereclameerd, op grond, dat, ofschoon
hij eenigszins als bediende der Grafelijkheid kon worden
beschouwd, het ophalen van asch was een burgerlijk bedrijf,
ten nutte zoowel van Edelen en Suppoosten als van
burgers; en voegden de Gecommitteerden hier nog uit
zich zelf aan toede zaak was eigenlijk deze, de aan
gehoudene was knecht bij een aschman, die van de gra
felijkheid de bevoegdheid had gepacht, om de asch op
den Grafelijkheidsgrond op te mogen halenin andere
betrekking stond hij niet tot de Grafelijkheid, en daaren
boven was de aangehoudene een geboren Hagenaar.
Het Hof zag nu wel in, dat het zich met den Grafe-
lijken aschman had vergist, en dat zij het dezen zouden
moeten afgeven, maar schuld bekennen deed het toch
niet gaarne.
Daarom werd de aangehoudene aan den baljuw over
geleverd, zonder dat het Hof de gronden, daarvoor aan
gevoerd door de Haagsche gecommitteerden, konde avou-
eeren, maar op grond van wat het Hof daaraan uit zich
zelf had toegevoegd.