126 DE’s GRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIETERPOST.
isoleeren, enveloppeeren en inrichten, en aan dat stuk ruimte
nu, den vorm en het cachet geven van eene kerk of van
een raadhuis, van een paleis of van een woonhuis, van
eene school of van eene fabriek, of wat het zijn moet. En
de inrichting, de plan-vorm, de geheele behandeling dier
ruimte, dat alles hangt weer ten nauwsten zaam met het
Kerkgenootschap of met de Gemeente waarvoor die kerk
of dat raadhuis bestemd zijn, met de persoonlijkheid van
den paleis- of huisheer, met den aard en beteekenis dier
school of fabriek. De Bouwkunst heeft met dit alles reke
ning te houden, doch bovendien in de allereerste plaats
nog met de beurs van den bouwheer, want zij kan geen
stuksken steen of hout leveren en geen enkel uur arbeids
daaraan laten besteden, of zij moet dit betalen in klinkende
specie; zij kan helaas niet tooverenzonder bouwmaterialen,
zonder bekwame arbeids-krachten kan zij niets tot stand
brengen enop alles wat zij voorstelt, volgt bijna altijd
de kille vraag: „wat kost het?”
Het is misschien een specifiek Nederlandsche karaktertrek,
maar bijna altijd heet het voorgestelde „te duur”, en volgt
een bijna angstig: „kan hei niet goedkooper?”volgt een
ingeboren drang tot bezuiniging.
En onder dien drang, want dat goedkoopere mag zelden
ten koste der afmetingen gevonden worden, en onder dien
drang, verliest het bouwwerk dan niet zelden iets van zijn
karakter, van zijn soliditeit, en moet niet zelden een passend
katoentje, zijden stof gaan verbeelden. Inderdaad, bijna elk
bouwwerk heeft ten onzent voor zijn bouwmeester eene voor
afgaande lijdens-geschiedenis, hier, omdat men iets gemaakt
wil hebben, dat feitelijk voor de gestelde som niet te maken
is, daar, omdat de bouwheer, zelf bouwmeester mêe wil zijn,
en al zijn caprices gehonoreerd wenscht, het kwalijk nemend
zelfs, als de werkelijke bouwmeester hiertegen protesteert
en althans over het kunstgedeelte meester wil blijven. En