128 DE ’SGRAVENHAAGSCHE BOUWMEESTER PIETER POST. vereischten, dan daalt daarmede ook zijn waarde, zijn kunnen, zijn beteekenis. Het baat hem niet of hij al beschikt over een diploma, over een of meer ingenieurs-titels, of over een doctors-titel zelfs, slechts in en door de volle praktijk van het vak kan hij de noodige schat ervaring opdoen, de gave verkrijgen van te kunnen, tot talents-ontwikkeling komen, en een werkelijk bouwmeester worden. Terwijl de schilder slechts een stuk doek of een eiken paneeltje, met een penseel en wat verf noodig heeft om studies te maken en als 'tkan meesterstukken te creëeren, terwijl de beeldhouwer slechts wat klei en een stuk lindehout of een brok marmer met een hamer en beitel noodig heeft, om zijn talent te oefenen en te toonen, heeft de bouwmeester, zoodra hij zijn papieren kinderen in reëele wil omwisselen, voor het aller onbeduidendste zelfs, toch altijd een bouwheer noodig, die hem zijn vertrouwen schenkt en hem tot op zekere hoogte de beschikking over zijn beurs geeft. Zonder dien bouwheer en diens beurs kan hij inderdaad niets. Hij kan niet even als de schilder zonder bestelling gaan werken, noch zich als deze geheel gaan wijden aan dat gedeelte van zijn vak, dat hem ’t meeste mocht aantrekken, ’t zij Kerk- of Raadhuis-bouw, ’t zij huis- of fabrieks-bouw, hij moet kalm wachten, tot hem een opdracht verstrekt wordt, tot men hem een bouwwerk komt opdragen, en hoe zeldzamer dit plaats heeft, hoe onbeteekender die opdrachten zijn, hoe minder gelegenheid hij daardoor heeft om tot de volle ontwikkeling van zijn kunnen te komen. Bij velen komt die gelegenheid dan ook nimmer en zij worden oud en verslijten, zonder ooit iets van beteekenis in hun vak te hebben kunnen leveren. Schilder en beeldhouwer beiden, zij zijn ten minste in staat om te toonen of zij talent hebben, om te toonen dat zij in hun vak iets beteekenen, doch een bouwmeester

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1908 | | pagina 138